Verhalen

Frituur

De frituur is weg. Waarom is de frituur weg. Er is nu een fietsenzaak. Waarom is daar nu een fietsenzaak. Die fietsenzaak was vroeger een frituur. Was die fietsenzaak vroeger een frituur. Was daar wel een frituur of was er alleen een beeld. Een beeld van een frituur. Een beeld van het moment dat je wenste dat daar om die hoek iets verder langs het spoor van Neer een frituur was. Hier is geen frituur. Hier is nooit een frituur geweest. Mevrouw was hier vroeger een frituur. Ze bent niet van hier, ze bent niet van Neer. Vraag het aan de fietsenmaker. Fietsenmaker was hier vroeger een frituur. Een frituur. Daar moet ik over nadenken. Ik ruik niets. Alleen olie en zweet. Olie en zweet, fietsenvet, geen fritesvet. Er was ergens een frituur, ik geloof voor de oorlog en of vlak na de oorlog. Mijnheer het spijt me, ik weet het niet. Hij weet het niet. Er ligt nog steeds een frituur langs het spoor van Neer vlak bij de bewaakte overgang. Alleen de trein weet waar precies. Hij rijdt er ieder half uur langs. Langs de frituur. Ik weet het, de trein weet het, maar als ik er ben kan ik hem niet vinden.

 Wicher Booij, kunstenaar

Ik bevind mij in een  gemeentelijk monument ergens in de provincie. Dat klinkt statusverlenend. Ik heb eerder het idee dat ik mij op het platteland van Frankrijk bevind, waar een Haagse dame haar inventaris van generaties geleden overleden tantes tracht te verkopen. Een merkwaardige vorm van kruisbestuiving waar ik toch enigszins met verbazing en huivering tegen aankijk. De bewoners van zo’n bedoening hebben een levensvervulling die niets met noodzaak doch alleen met zijn te maken heeft. Er moet ergens een pot geld staan, waaruit de zorgverzekering en de dierenarts betaald worden. Voor de rest wordt alles gefinancierd  door de natuur en wat een vorm van sophisticated ruilhandel oplevert. Niets is gewoon, alles is bijzonder. Dat is natuurlijk ook zo, maar opwinding of verrukking over alles is toch geruis of minimaal overdrijving. Door de noodzakelijke aanwezigheid van de onzichtbare pot met geld wordt alles gespeeld. Kan alles gespeeld worden. Noodzakelijke ingrepen worden ter plekke georganiseerd of zo mogelijk aan een toevallige aanwezige met gemak gedelegeerd. Dat gemak is de essentie, ook al zou het de schijn van de dag kunnen zijn en is ‘s nachts alles anders. Zoiets kan natuurlijk alleen bestaan als het omgeven wordt  door een artistiek milieu en gelukkig is dit rijkelijk aanwezig.

Hier exposeert Wicher Booij, die fantasierijke kunstenaar die in staat is het gewone exceptioneel te maken. Dat betekent wel dat je het gewone moet durven los te weken van de werkelijkheid en op te tillen naar een ornament dat een persoon, meestal een vrouw vervolmaakt of er minimaal een dimensie aan toevoegt. Welk ornament is geschikter dan een sieraad en dan is het de kunst om de waarde van het sieraad niet in intrinsiteit uit te drukken, maar aan de drager, meestal draagster een eigenschap toe te voegen. Een eigenschap  die voor een ieder verschillend  kan zijn. Deze essentie ligt al eeuwenlang verankerd in een kinderspreekwoord; al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding. Wicher gaat van het tegenovergestelde uit. In feite gebruikt Wicher gewoon afval. Ik gooi dat materiaal wat hij gebruikt in de prullenbak, achteloos, terwijl Vondel toch zegt de scherf is even mooi als de vaas. Wicher heeft deze woorden van Vondel geleend, zoals hij eigenlijk ook het materiaal van zijn sieraden van de wereld leent, want ze zullen terugkeren naar de aarde als de draagster haar ornament niet tijdig kan overdragen. Ik heb bij de opening  ontdekt dat de sieraden die in liggende toestand al autonome kunstobjecten zijn geworden in dragende  toestand  een aanvullende eigenschap aan de persoon verlenen;  zo kunnen sieraden frivoliteit toevoegen of gedistingeerdheid in balans met de draagster. Het is dus geen gouden ring of een stukje tafelkleed, maar de appel die Eva niet geplukt heeft.

 

Reis naar 1214

Voor het voltooien van mijn tweede boek reis ik enkele dagen naar Noord-Frankrijk.

Ik schrijf altijd eerst en dan ga ik kijken of het klopt, als dat tenminste mogelijk is. Ook al is het fictie, het moet daarbinnen wel  enigszins realistisch zijn. Over het hooggebergte  schrijven als de roman zich gedeeltelijk afspeelt in de Noordfranse laagvlakte werkt toch enigszins vervreemdend.

Het werd een verheugende en verrassende reis. Verheugend omdat het gebied waarin we reisden, mijn vrouw en ik, veel mooier en vooral charmanter is dan dat je op basis van je ervaringen verwacht. Die ervaring zijn de keren dat je via de autobaan tussen Valenciennes en Senslis dit gebied doorkruist en het enige vermaak de informatieborden langs de weg over de streek zijn zoals: hier industriële landbouw, waarbij  dan een suikerbiet is getekend. Toch heeft dit schijnbaar onnozele bord betekenis; het wordt, want dat blijkt opgeslagen in je hoofd en alles wat je daar hebt opgeslagen gebruik je of je nu soldaat, schrijver of zakenman bent. Je gebruikt het.         Ik dwaal niet af, ik ga langzaam naar mijn doel, want ik geloof heel sterk in de intuïtie die gebaseerd is op al die half bewuste indrukken die je in je leven krijgt. Schrijven is voor mij een proces dat van binnen begint en waarvan het technische gedeelte de laatste fase is, de uitvoering. Dat is ook de reden waarom ik eerst schrijf en dan pas controleer of het binnen het realisme acceptabel is. Het blijft immers fictie, zoals ik nu bewust om didactische redenen herhaal.

Het rijden over de autosnelweg wordt bepaald door je doel, dat verder reikt. Het gedeelte tussen begin en eind wil je dan ook zo snel mogelijk afraffelen, eigenlijk wil je er gewoon zijn. Een soort verplaatsing middels een lift die je in luttele seconden naar een hoogte van 200 meter brengt zoals in de tour Montparnasse, een gewilde attractie in de zeventiger jaren. Je stapte in en stapte uit, je maag klapte even samen, maar je was er en keek op een volgend moment uit over Parijs en naar beneden om naar je schaduw van zo-even te kijken. Nu dwaal ik af.

Ik wil er vanaf het moment van vertrek zijn en de enige mogelijkheid om dat te realiseren is vanaf je huis er via binnenwegen naar toe rijden. Huis voor huis, straat voor straat, dorp voor dorp. Zo arriveren we in Noord Frankrijk na een kleine vijf uur onderweg te zijn. Een streek met kleine dorpjes, landerijen en bosschages. Het ziet eruit als overal waar kleinschaligheid en puurheid nog de overhand heeft en waarvan de schoonheid de reisgidsen nooit zal bereiken, niet omdat de schoonheid betrekkelijk is, maar omdat de mens niet meer zijn eigen adrenaline aanmaakt, het alleen laat bepalen door de grootste noemer. Het woord alleen is in deze van doorslaggevende betekenis. Wij hebben het geluk dat ik niet de streek, maar de streek mij heeft uitgekozen. Het komt immers voort uit een motief, een innerlijke drijfveer en de intuïtie, samengesteld uit een aantal factoren, die zich in je hoofd heeft verzameld en nu langzaam wordt vastgesteld, de technische fase. Het is dus niet het doel van dit artikel de schoonheid van de streek te beschrijven, hetgeen ik trouwens ook niet kan, want dat is gebaseerd op technische vaardigheden over welke ik niet beschik. Het is enkel verheugend de schoonheid die het  oplevert. Dat is voldoende en misschien later meer.

Ik ga op reis vanwege een rede: het boek. Je hebt het en een en ander opgeschreven over deze streek gebaseerd op intuïtie en dat ga je controleren en dan blijkt het verrassend te zijn dat de beelden in je hoofd grotendeels kloppen, ofschoon het meest verrassende is dat het je niet verrast. De verbeelding die de werkelijkheid benaderde had al bezit van jou genomen, voldoende benaderde voor deze fase van het proces. De grondkleuren kloppen, nadere details kunnen nu ingevuld worden, maar dienen alleen ter verfraaïng. Noodzakelijke kennis wordt bevestigd of kan alsnog verkregen worden. Ik had mij vooraf voorgesteld deze noodzakelijke kennis te verkrijgen in het door mij gecreëerde café door een door mij gefantaseerd personage. Hierin werd ik toch teleurgesteld. Het ging anders, net zo makkelijk. In Cysoing de buurgemeente van Bouvines volgen we het bord: piramide de Fontenoy. Een obelisk ter ere van de slag bij Fontenoy gelegen bij Doornik.

Hierbij overwonnen de Fransen in 1745 de Oostenrijkers, Engelsen en Hollanders en dat is interessant omdat in Bouvines in 1214 de Fransen de Vlamingen,(lees Hollanders)de Duitsers (lees Oostenrijkers)en de Engelsen versloegen en dat in dezelfde streek. Twee maal drie tegen een en gewonnen. In dat zelfde gebied zijn de Fransen in 70 jaar tijd drie maal door de Pruisen, lees Oostenrijkers en Duitsers overlopen, totdat Europa kwam en daar zijn ze zich in Bouvines van bewust. Eigenlijk is het een afschuwelijk gebied vol verborgen lijken, kogels, granaten en souterrains.

Achter het puin van verborgen schoonheid ontmoet ik mijn man. Een tengere vijftiger met een getekend gezicht, een oorring en een Belgisch shagje. Niet de man die ik vooraf gedacht had aan te spreken. Een vertegenwoordiger van het volk, hetgeen iets anders is dan een volksvertegenwoordiger, een representant van deze regio met de voeten in zijn aarde, die nog nooit van Maastricht heeft gehoord, maar wel de streek als geen ander kent. Een moeilijk doch aangenaam en zeer nuttig gesprek. Moeilijk vanwege het peil van mijn Frans, passief te laag. Actief redelijk. Mijn eerste gedachte was natuurlijk dat deze toch enigszins primitieve man te snel en te dialectisch Frans sprak, maar dan draai ik het in feite om. Als mijn Frans perfect zou zijn, had er een vlot gesprek plaatsgevonden. Gelukkig is de man zo trots op de plek waar hij letterlijk staat, dat de kwaliteit van de communicatie ondergeschikt is aan het doel. Ik krijg mijn gewenste informatie en hij geeft nog een rondleiding op het terrein waar op we ons bevinden. Door het hoge gras lopen we naar het kasteel wat zich op een tweehonderd meter van de piramide bevindt. Er staat nog een groot hek omheen. Geen sierhek, maar een afrastering. Het kasteel uit het begin van de 19 e eeuw is nu eigendom van de gemeente en pas gerestaureerd. Het is een replica van het kleine Trianon in Parijs en staat op het gebied van de voormalige abdij van Fontenoy, waar op de vooravond van de slag koning Lodewijk XV heeft gelogeerd. In het verlengde van het front bevinden zich twee met de hand gegraven bassins omzoomd door marmer. Marmer en met de hand zijn twee zaken die onze man uit Cysoing nadrukkelijk betoond. Aan het eind van deze bassins inmiddels omzoomd door bossages bevindt zich nog een kleine ronde hardstenen kapel, die we later van de andere kant bewonderen. 

We maken een einde aan de interessante excursie, die mij ook een aantal belangrijke bevestigingen opleverde voor mijn boek, onder andere over de suikerbietenteelt en het primaire onderwijs. Daarenboven realiseerde ik eens te meer  hoe iedere plaats ter wereld vol zit met verhalen en toegankelijk te maken schoonheden.

De volgende dag betreden wij de kerk van Bouvines, die niet gesloten is, waarin zich niemand bevindt, ook niet in de nabije omgeving. Een kerk op een heuvel, meer de top van een glooiing. Iets wat trouwens bevestigd moest worden. Inderdaad we bevinden ons in een licht glooiend gebied, zeer licht wellicht. Officiële bronnen vermelden zelfs dat de kerk Saint Pierre gelegen is op een colline de Saint Pierre. Met de nodige kracht openen we de twee toegangsdeuren en komen in het heldere licht van de kerk veroorzaakt door de befaamde ramen en daar zit Brun een figuur uit mijn roman. Hij kijkt verwonderd om zich heen. Jij hier zie ik hem denken. Hij heeft een baard en die had ik hem niet gegeven. Ik loop naar hem toe om hem een hand te geven, maar als ik zijn bank aanraak is hij weg en zijn we alleen met de kraakheldere ramen. Een vreemde blik al dat glas in lood met dezelfde kleuren, het zelfde formaat en het gelijke licht dat instroomt. Een kerk waarin het licht overal gelijk is, is verpletterend. De ramen dwingen hun aanwezigheid af door het tal, de kleur en de illustraties. Ik ben een classic liefhebber; de oude historische serie uit de vijftiger jaren die in stripverhaal de grote epossen der wereld vertelde, is hier uitgebeeld. In glas en lood, groots en indrukwekkend is de geschiedenis van Bouvines hier geïllustreerd, zonder godsvruchtige intimiteit. Hier kon Brun niet aan ontsnappen. Brun moet een kinderlijke historicus gebleven zijn, vervuld van romantische idealen als heldendom en vaderlandsliefde. Iedere zondag in deze kerk zitten is een concentratie-oefening voor zowel geestelijke als leek. Het verhaal is te aanwezig en overheerst het spirituele. Ook dat is een geschiedenisles. De ramen zijn niet voor niets al meer dan honderd jaren oud en door twee oorlogen in deze streek gevolgd. Laat Brun maar zweten, de feiten achterhalen hem wel.

Op naar de Marche, de rivier waarover in 1214 reeds een brug geslagen was en de troepen van keizer en koning heen marcheerden. Onder aan de glooiing, waar anders ten westen van de kerk stroomt de rivier. Anno 2010 is het een miezerig stroompje vol wier. Ik zal de vissers van het water halen; ze hebben er geen plaats. De enige teleurstelling voor de schrijver. Langs het water verder door moerassig gebied waar grote groepen eenden grazen door brandnetels en lisse, langs prikkeldraad en paarden op zoek naar het huis van Brun. Het is gecreëerd, dus het bestaat. Achter de muur van de moderne tijd, waarop heel soms de TGV met grote snelheid racet,  ligt het huis van Brun. Alleen ik loop er naar toe, het is mijn schepping. Voor de ander is het een dorp, zoals ieder ander dorp, behalve het glas in lood. Zij zijn Bouvines, zoals het blijkbaar wil(de)zijn, en zoals de gîtehoudster opmerkte:  ‘Wilt u Bouvines bezoeken! Hier is toch niets te zien ..behalve de ramen… in de kerk’. Ik loop echter verder, want achter de muur is een tunnel, slechts voor voetgangers en fietsers en daar gaat het oude leven voort. Vrijstaande  boerderijen, links en rechts. Laagbouw. Hier moet het zijn. Het is genoeg, het bestaat. Tijd voor de tafel, le plat du jour.  De tijd van vroeger, de warme maaltijd om twaalf of iets later.

Het onderzoek wordt afgegeten zoals het hoort, over de inhoud wordt niets bekend gemaakt, totdat het rapport, lees de roman geopenbaard wordt en dan blijkt 1214 slechts een voorwendsel te zijn en niet het onderwerp.

Het Afscheid

Jacques vroeg of ik hoofd van de HOVO zou willen worden; dat leek mij wel wat.  HOVO Hoger Onderwijs Voor Ouderen. Hij had al wat met mij geëxperimenteerd met L’Affaire, dat de prestigieuze tegenhanger zou moeten worden van Studium Generale. De Hogeschool Maastricht.  wilde minstens even serieus genomen worden als de Uni, zodat ook zij met carnaval voor de sleuteloverdracht in het stadhuis een uitnodiging zouden krijgen. Het werd, zo moet ik treurig melden geen succes,  ofschoon de programmamakers John en ik al aardige resultaten geboekt hadden met een aantal lezingen. John en ik deden om de beurten éen lezing met een cyclus van ik geloof twee weken. Zo zou ik de TEFAF lezing organiseren en kwam op het idee om de heer Bouman uit den Haag een van de mensen van het toen al overbekende programma tussen Kunst en Kitsch te vragen voor een lezing. De heer Bouman had ook een stand op de Tefaf, dus…ik belde hem en hij was meteen heel enthousiast en stelde voor ook een schilderij mee te nemen, dat had ik niet durven vragen. Het werd een portret van Jozef Israels, met een vraagprijs van  fl 175.000,- , een bedrag waar ik toch wel een beetje zenuwachtig van werd. We hadden afgesproken dat hij het schilderij naar de Bonbonniere, de plaats van de lezing, zou meenemen  ik voor het vervoer van hem en het doek na afloop zou zorgen en nou komt typisch Clément om de hoek. In plaats van dat ik zei, ik dacht er überhaupt niet aan, dan bel ik een taxi op kosten van L’Affaire, vroeg ik Geraldine mijn dochter na de lezing man en schilderij op te halen, half elf op de hoek Bredestraat/Hondstraat. Om half elf geen Geraldine te bekennen:  ik zak dus door de grond. Hij blijft heel kalm, met schilderij en al onder de arm, en denk niet dat het niet groot was. Het is goed gekomen. We wachtten een minuut of tien en besloten, te lopen…..naar het Vrijthof. Daar aangekomen stond de auto met Geraldine. Klein misverstand. Met L’Affaire, what is in a name is het niet goed gekomen.  L ’Affaire had geen geld meer, L’Affaire was eigenlijk failliet, voordat het begonnen was en wel aan het aan het uitgavepatroon van haar eerste en tevens laatste directeur. Deze had het beginkapitaal van  fl. 50.000,- meteen opgesoupeerd aan dure meubelen voor zijn kantoor in de Bonbonniëre en aan een exclusieve tentoonstelling van de fotograaf  Erwin Olaf. Het waren onsmakelijke foto’s van oudere mensen; het bekende afhangende tieten- en lullenwerk. Ik vond er niks aan en als zoon van een fotograaf had ik recht van spreken. Oer-Hollandse gebakken lucht vond ik. Nu is het een gevierde topfotograaf met recentelijk een solo-expositie in the Modern Tate in New York en nu betrap ik me soms op de gedachte dat hij best wel eens interessant werk zou kunnen maken maken met uitzondering dan van die bejaarden foto’s. Mijn eerste indruk echter was die van walging, hetgeen  mij terug brengt naar de zeventiger jaren. De toen nog niet zo wereld beroemde fotografe Diane Airbus fotografeerde kinderen met een Down syndroom. Het werd een internationaal schandaal. Hoe durf je ten koste van weerloze kinderen je eigen roem te vergroten. Susanne Sontag maakte haar in een essay  af; ook zij werd wereldberoemd. Schandalen moet je veroorzaken, L’Affaire verloor er meteen haar startkapitaal mee. Dus werden door Jacques betaalde reservisten opgeroepen, John en ik . John heb ik leren kennen toen hij in het vierde jaar van de toneelacademie stage liep bij het LIBO-project-misschien kom ik daarop terug, maar het had iets te maken met video – weten jullie trouwens dat ik een der eerste in Nederland was die met video in het onderwijs werkte en daarmee de Volkskrant haalde – dat is zo lang geleden dat het Bonnefantenmuseum nog in het Bonnefantenklooster zat, waar nu het international studenten centrum van de universiteit Maastricht zit, die toen nog niet bestond –waarna het naar de Helmstraat ging- en vervolgens naar de huidige plek- ik bedoel maar er gebeurt toch wel wat in onze stad. Waar was ik, typisch Clément, drie dingen tegelijk en door elkaar, van de hak op de tak, maar ook impulsief, spontaan, enthousiast en soms volstrekt onsamenhangend. John dus. Stagiair, een echte mannetjesputter, dat had ik meteen door, die je meteen op zijn Jacques Giesens moest overbluffen. Achter de Barakken, de dependance van de toneelacademie, daar moest een videorecorder van wel 30 kilo; we spreken over begin tachtiger jaren een verdieping hoger getild worden. John vroeg mij hem even te helpen. Geen probleem, ik pakte hem over en tilde hem meteen naar boven. John gezicht viel open van verbazing, soms moet je als je geen echt fysieke verschijning bent, de ander overtroeven. Zo heb ik de jongens van het woonwagenkamp altijd van me af gehouden. Zeker toen ik iemand op mijn motorkap had liggen. Ze hadden het pesterijtje bedacht, omdat telkens als ik bij het vormingsinstituut kwam aanrijden voor mijn auto – het was een Lada misschien lag het daar aan- te springen, één keer niet op mijn remmen stond. Het was afgelopen. Vanaf toen hadden ze respect. Ik werd erna nog maar één keer getest, wij van het samenwerkingsproject werkende jongeren zouden ter verbetering van de relaties tussen de burgers wij en de kampers,  een bezoek brengen aan de Vinkenslag- daar was het en ik had geen twee peloton ME nodig zoals mijnheer Leers.  We speelden tafelvoetbal, ik won alle wedstrijden, toen kwam de finale. In mijn oor werd gefluisterd dat het verstandig zou zijn de finale van deze kamper te verliezen, anders zouden ze de banden van mijn inmiddels bekende auto doorsnijden- ik besloot te winnen; geen band was er doorgestoken. Respect. Oh ja, t terug naar de HOVO. Dat onderwijs voor ouderen. Akkoord. Dat werd niks. Misschien nu wel, maar dan als cursist, om tevergeefs trachten te leren wat ik vergeten ben. Het werd dus internationalisering. Mijn voorganger werd plots ernstig ziek en Jacques had dringend iemand nodig. Mijn voorganger is een apart verhaal. Had ik maar de tijd hier meer over te vertellen.  Vond ik dan lijken in de kast. Een heel kerkhof. Ik laat op mijn beurt een transparant bureau achter met twee schitterende medewerkers. Ik gebruik transparant niet  graag, maar in dit geval wel, omdat het bureau van mijn voorganger alles behalve dat woord was. Het was één grote geheimzinnige operatie. Dat was met mijn komst meteen afgelopen. Kortom er werd gevraagd of ik belangstelling had. Ik zei, belangstelling wel, maar ik sta nu op het punt naar Portugal te vertrekken. Jacques mond viel open, temeer hij overtuigd was dat ik al een jaar vakantie achter de rug had. De reden dat hij mij deze functie aanbood? Ik had het proces tegen mijn ontslag gewonnen. Achteraf een lachtertje(fluistert). Toen de zaak voorkwam in Woerden, bleek de Hogeschool haar huiswerk niet gemaakt te hebben. Ik had gewonnen, dacht ik. Maar zo makkelijk ging het niet. De zitting werd geschorst en de Hogeschool kreeg zes weken de tijd het dossier op orde te maken. Zes weken extra spanning. Toen kwam de brief. Maastricht had haar huiswerk nog steeds niet gemaakt. Onvoorstelbaar. Soms denk ik: iemand heeft mij gematst, kan niet anders. Dus ik bleef gewoon in dienst.

Met mezelf had ik afgesproken niet moeilijk te doen en iedere andere taak te aanvaarden op basis natuurlijk van de opgebouwde rechten. Schaal 12. Toen ik terug kwam van Portugal zei ik onmiddellijk ja. Na een maand riep Jacques me even apart. Of ik alsjeblief wilde zeggen dat ik een soort stagiair was en dat ik mij oriënteerde op een nieuw werkterrein, want er was een vacature stop;  er mocht niemand aangenomen worden zonder instemming van de medezeggenschapsraad. Er waren meer gegadigden voor deze functie op het vinkentouw. Met name de docenten die ontslagen waren bij de vertaalacademie, die plotsklaps ineengeschrompeld was. Ik was dus stagiair en zo is het ook gebleven. Nooit is aan mij formeel gevraagd deze functie als zodanig te aanvaarden. Toen het functiehuis eraan kwam werd ik plots zonder overleg ingedeeld bij de dienstensector als expert-specialist. Ik vond en vind dat nog steeds een belachelijke naam. Als internationaliseringman ben je eerder een globalist dan een specialist en je weet van de hele wereld een beetje. Ik heb daartegen geprotesteerd niet tegen het feit dat expert specialist een schaal elf functie was, hetgeen als een degradatie beschouwd werd, maar tegen het feit dat er met mij niet overlegd was of ik überhaupt wel bij de diensten ingedeeld wilde zijn. Ik beschouwde mij en ik beschouw mij nog steeds als docent en in al die jaren van internationalisering waren de fijnste momenten de contacten met de studenten.  

Collega’s van mij die in dezelfde positie waren terechtgekomen protesteerden wel degelijk tegen de omschrijving vanwege de schaalindeling. Zij kregen gelijk van de commissie. Zij werden let op: senior expert-specialist een nog ergere titel. Waren wij een ziekenhuis of zo. Ik kreeg geen gelijk van de commissie, maar ook geen ongelijk. De commissie ging daar niet over. Als ik mijn gelijk wilde halen, moest ik naar de kantonrechter. Dat ging zelfs mij te ver. De vakbond concipieerde een brief  en stelde vast dat er een status quo was ontstaan. Ik bleef me het recht voorbehouden docent te blijven noemen en de Hogeschool inmiddels allang Zuyd geworden mocht mij bij de diensten inlijven. Mijn schaal bleef intact. Kan het nog gekker. Natuurlijk. Werd ik gevraagd naar  vaardigheden op het gebied van Internationalisering. Naar ervaring? Ik kwam nota bene van een school waar de enige buitenlandse studenten Vlamingen waren, met Nederlands als enige taal. Sprak ik Engels. Van de HBS ja, sprak ik Frans, ja ook van de HBS en het lag me beter, sprak ik Duits, ja nog beter dank zij mijn afkomst; ik sprak ook een beetje Italiaans en dat kwam in het begin wel van pas bij onze Italiaanse partners, want die spraken, ik zou bijna zeggen, ook geen woord Engels. Mijn Engelse spreekvaardigheid was gewoon slecht, in het begin zelfs genant slecht, althans voor een bureau internationalisering. Het was mij ook niet gevraagd. Computerkennis, volstrekt niet. Wat moest je op de toneelacademie met personal computers. Dan werd om voor mij niet meer te achterhalen redenen mijn kantoor aanvankelijk het kantoor van John Gijsen, voorzitter van het college van bestuur van Hogeschool Maastricht. De vriendschap tussen Giesen en Gijsen was plots afgelopen en Gijsen zat ziek thuis. Ik kreeg het kantoor van de voorzitter toegewezen. Het grootste en sjiekste. Daar zat ik van het ene moment op het andere, achter een computer, een computer die niet schoongemaakt was, ik zal de staatsgeheimen hier niet prijsgeven, maar onzorgvuldig was het wel. Een ieder die John Gijsen niet kende dacht dat ik de voorzitter was, het was een volslagen surrealistische situatie, daarbij kwam dat ik om de vijf minuten aan Mieke moest vragen, hoe iets moest op de computer en hoe  je moest faxen. Al dat soort dingen waren mij volstrekt onbekend. Het was augustus 1999, en mijn eerste gast was de gemeentelijke  deurwaarder met liefst twee exploiten. De een was voor toneelgroep papaver, waar ik penningmeester van was, de andere voor seththeater waar ik zakelijk leider van was. Beiden waren van Kumulus en een ambtelijke vergissing, zoals gewoonlijk, maar het ging wel als een lopend vuurtje door het Dienstengebouw.  In september van dat jaar kreeg ik allerlei mails van buitenlandse collega’s dat nu de Socrates stress tijd kwam en iedereen diende elkaar succes en moed en kracht toe te wensen bij de subsidie-aanvraag in Brussel. Gelukkig kwam Mat Heckman collega Heerlen langs om me een beetje wegwijs te maken en 31 oktober 1999 zat ik doodgemoedereerd (dat is toch eigenlijk een raar woord hè)in mijn nieuwe kamer gelijkvloers in het dienstengebouw aan de Brusselseweg toen Theo langskwam (Theo Geene was toen hoofd ONTI oftewel Onderwijs, Nieuwe taken en Internationalisering)Moet jij niet in Brussel zijn. Nee, zei ik waarom?  Je voorganger snelde altijd 31 oktober met zijn Volvo en zijn hele familie naar Brussel om de subsidieaanvraag Socrates af te geven bij de Europese Commissie. Ik zei. De aanvraag moet uiterlijk 31 oktober verzonden zijn datum postmerk dus aangetekend en die is weg. Bij de neus genomen.  In 1978 gaf ik les aan de documentatie en bibliotheek academie gelegen in Sittard. Ik verzorgde in collegevorm de inleiding tot de Yamma-wetenschappen. Veel werk, maar heel interessant. Het was de bedoeling in een compendiumvorm de studenten wegwijs te maken in de disciplines psychologie, sociologie en antropologie. Het beviel heel goed en toen ik aan het eind van het studiejaar gevraagd werd om full time bij de BDI te werken, zei ik ja op voorwaarde dat ik meteen een vaste aanstelling zou krijgen. Aan deze voorwaarde werd voldaan en mijn bedje was gespreid. Zo leek het. En plots stond een advertentie in de krant. De toneelacademie vroeg een sociaal pedagoog; docent groepsdynamica, mijn favoriet vak, maar ook mijn favoriete school, ofschoon ik er nog geen binding mee had. Wel met toneel. Toen ik pedagogiek studeerde had ik mij als cadeau in het vooruitzicht gesteld, dat zodra ik mijn akte B zou halen ik weer aan toneel zou gaan doen. Weer. Tot mijn vijftiende deed ik het een en ander aan toneel, maar nu ik erover nadenk, was het vooral voordracht en improvisatie. In de tweede en derde klas van de HBS had ik een  fantastische leraar Nederlands. Dr. Jansen. Een fenomeen op het gebied van literatuur en tekstanalyse. Gedichten ontrafelde hij regel voor regel en het was het enige vak, waarbij ik mij niet terugtrok in mijn puberale dagdromerij. Janssen nodigde de klas uit tot dictie en toneelspel en ik was een van weinigen die daarin meeging. Zo herinner ik mij nog steeds dat ik het oude Joodje mocht spelen en dat Rembrandt bij mij op bezoek kwam om zijn schilderijen te verpanden. Dat speelde zich gewoon af in de klas en ik zat op de lessenaar. Het gevoel om boven jezelf  uit te stijgen, los te komen van de alledaagse werkelijkheid bleef mij bij en du moment dat ik  mijn B-akte had, meldde ik mij bij Kumulus voor een cursus dramatische expressie. Een woord dat op de toneelacademie meer koude rillingen opriep dan in de rest van de samenleving, maar dat wist ik toen nog niet. Alleen via het aanpalend café kwam je zijdelings in contact met de toneelwereld.  De toneelacademie was een begrip in Maastricht, daar had ik nauwelijks weet van, maar dat zou veranderen. Ik schreef op die advertentie en werd opgeroepen.  Bij Jacques Giesen thuis in gezelschap van Leo Maessen. Daar zat ik tegenover mijn twee oud docenten van de Kweekschool. Het sollicitatiegesprek duurde van 8 -12 ’s avonds.  Het ging om twee kernvragen. De mate van verandering van de individuele mens en in hoeverre je voor een ander mens verantwoordelijk bent. Ik ga op beide vragen nu niet in. Ik kreeg een telefoontje: ik was tweede geworden. Ik ging dus naar de BDI(Bibliotheek en Documentieacademie), ook fijn. Ik kreeg een tweede telefoontje, ze hadden door het onverwachte heengaan van Nico de Vrede, oud directeur toneelacademie nog een halve vacature. Of ik geïnteresseerd was. Dat was ik, maar er moest wel wat geregeld worden, die vaste aanstelling aan de BDI moest ontbonden worden en mijn opzegging bij de vereniging tot beroepsonderwijs moest ik ongedaan maken. De eerste hadden begrip voor de situatie; voor de andere kwam het goed uit, dat ik nog een halve baan aanhield. Dat eerste jaar pendelde ik dus tussen hoog opgeleide, zeer gemotiveerde, veeleisende studenten en werkende jongeren, die één dag in de week naar school moesten. Dat was geen makkelijk jaar. Door studenten van het eerste jaar waaronder Gijs Scholten van Aschat, Willem van de Sande Bakhuisen, Felix Jan Kuijpers werd ik geëvalueerd. Ik mocht blijven. Nooit gehoord van Felix Jan. Hij kwam de toneelacademie in als een beroemdheid. Hij had de hoofdrol in de eerste film van Leon de Winter gespeeld. De verwording van Herman Dürer. Ik dwaal af. Mijn eerste sollicitatiegesprek daar wilde ik het ook nog over hebben. Dat was ook merkwaardig. Eigenlijk moet ik zeggen, mijn tweede. Mijn eerste gesprek was eigenlijk geen gesprek. Het speelde zich af ergens in Heerlen; ik herinner mij niets van deze sollicitatie, behalve dat het in een lagere school was, een gebouw uit de dertiger jaren. Ik zie alleen het trappenhuis nog voor me, mijn vader had het gefotografeerd kunnen hebben.       Dat werd het gelukkig niet, lesgeven op een lagere school zag ik niet zitten, daar was en ben ik nog steeds te ongestructureerd voor, te impulsief, te primair en vooral niet consequent. Opeens was er die vacature op de banketbakkerschool. In de drie jaar kweekschool had men mij niet voorbereid op een banketbakkersschool, op algemeen vormend onderwijs, op het verschijnsel partiële leerplicht.  Ik wist als jongen van het Vrijthof niet, dat er bij wijze van spreken vlak om de hoek, achter het Knijpke  op de OLVrouwe wal een school lag. Laat staan voor banketbakkers. Het bleek een doodgewoon woonhuis waar ik mij meldde. Met een gewone woondeur. Ik drukte op de bel, werd binnengelaten door een ietwat vunzig vrouwmens en in een kleine kamer geleid waar al twee heren op mij zaten te wachten. Het gesprek duurde ongeveer een minuut of twintig, toen stond ik weer buiten. Ik belde weer aan omdat ik vergeten was te vragen hoe de vervolgprocedure ging. Het antwoord kwam snel en onverwacht. Ik was aangenomen. Hè. Oh ja of ik snel nog een akte Handelskennis wilde gaan halen. Nou ja ik had me al –een idee van mijn toen toekomstige schoonbroer-ingeschreven voor M.O. A Pedagogiek, dit kon er ook nog wel bij. Ik begon met lesgeven op mijn verjaardag. De broeders van de Elandsgracht in Amsterdam bleken de baas van deze school. Ze hadden in heel Nederland een aantal scholen en dépendances voor consumptieve technieken. Ik werd ingewijd in het systeem van het leerlingstelsel; ik leerde dat er alleen al in de wereld van brood en banket drie leerlingstelsels waren; de VBOB voor banketbakkers, eentje voor Gemengd Bedrijf, dat was niets agrarisch, maar betekende brood en banket en het bakkersgilde. Deze drie leerlingstelsels leefden met elkaar op voet van oorlog. Ik leerde ook dat er twee soorten consulenten waren. Regionale consulenten en vakconsulenten. Ik leerde ook dat wat dat betreft we nog in de Middeleeuwen leefden. Je had leerling banketbakker, gezel en patroonsopleiding. Drie leerkringen, zal ik maar zeggen, waren op deze school vertegenwoordigd, in totaal ongeveer 80 leerlingen. Mijn eerste betaalde les begon dus op 17 augustus 1970. Mijn aanstelling begon ook op 17 augustus. Dat was de zuinigheid van de broeders. Gebruikelijk was het in het onderwijs om vanaf de eerste van de maand betaald te worden. Ik was jarig, ik kreeg taart en dat zou de eerste twee jaar ook wel blijven duren. Een gedeelte van het programma bestond uit praktijk. Ze leerden een grote diversiteit van producten bakken en die waren voor ons tegen bespottelijk lage prijzen te koop en soms te geef. Ik leerde dat er zout in gebak zat, soms te veel. Dat zout was de expressie van de mate van verzet. De patroons leerden ook de hartige keuken als saucijzenbroodjes en garnalencroquetten, maar ook kaaskoekjes en dergelijke. Van het gebak kreeg ik gauw genoeg, om het hartige spul werd gevochten. Mijn eerste les was dus 17 augustus, mijn verjaardag, een maandag. Ik begon om 13.00 uur aan toekomstige patroons. Heel goed voorbereid uiteraard. Van het vak, dat ik moest geven, had ik vooraf nog nooit gehoord, maar ja ik was ervoor bevoegd, dus ik kon het. Het heette verkoopkunde, nu zouden we het chique marketing noemen. Ik, het is 1970, heb lange haren, een grote snor, een smoezelige baard, alles nog in de originele kleur bruin/zwart. Modern als ik was stelde ik mij voor met voor- en met achternaam./ Een hand ging de lucht in./ Nu al,/ flitste het door mijn hoofd./ Ehmm./ Mag ik wat zeggen./ Wat te doen/:  zeggen nu niet, dadelijk misschien of laten spreken; /ik koos voor het laatst. Hij stond op/ en, ik ken nog best veel namen uit dat eerste jaar, maar zijn naam…Hij vertelde 50 minuten lang over de wereld der banketbakkers. Ik kan het bijna nog helemaal herhalen. Ik werd helemaal ingeleid in de in en outs van de banketbakkerswereld en dat was niet fraai. Het ging van bakkersexceem tot werkgevers, die hun personeel op campingbedjes in de kersttijd naast de ovens lieten slapen en je beloofden na de Kerst royaal te belonen. Niet dus./ Ik had geen spijt van mijn toegeeflijkheid,/ ik had het gevoel dat mijn leven een beslissende wending had genomen en dat ik nooit die docent zou worden die men zorgvuldig had opgeleid. /De jongen/ die toch al in de patroons-opleiding zat, heb ik nooit terug gezien.                                                                                                                                              Het eerste jaar was sowieso al een indrukwekkend jaar. Toen ik er een paar maanden werkte, dreigde de school opgeheven te worden vanwege een teruglopend aantal leerlingen. Daarmee kwam ik op de geboorteadvertentie na, voor het eerst in mijn leven in de krant. Met een paar leerlingen van de voortgezette opleiding richten wij volgens de mode van die tijd een actiecomité op voor behoud van de banketbakkersschool. Een actie die succesvol was. De broeders op de Elandsgracht leerden mij kennen De school bleef voor Limburg behouden, tot ik wegging. Twee jaar later. Zo gaat dat; het hemd is nader dan de rok. Een andere nog indrukwekkender gebeurtenis in het tweéde jaar van de banketbakkersschool was van persoonlijker aard.              Dat was niet mijn huwelijk in januari 1972, waar de jongens van de voortgezette opleiding Petit fours voor maakten versierd met de letters V en C. Die zeven verdiepingen tellende bruidstaart zat er niet in, dat stond niet in hun leerplan.

Op een ochtend las ik in de krant: verwarde jongen steekt op het Vrijthof 3 mensen met een mes in de borst. Een vreselijk voorval. Al snel bleek deze jongen een leerling van mij. Zijn daad had hij begaan uit emotionele nood en in totale verwarring. Het kleine, maar fijne netwerk van de banketbakkerschool bleek in staat deze jongen tijdelijk ontoerekeningsvatbaar te verklaren.         Hij kwam in Vijverdal terecht, werd niet veroordeeld, en kwam niet in de gevangenis. Ik heb nog jaren contact met hem gehad. Zijn achtergrond was meer dan erbarmelijk. Hij heeft later jaren lang als straathoekwerker in Heerlen gewerkt en vele jongeren van de drugs afgeholpen. Ik vertel dit omdat ik vrees dat onze snelle informele ingreep toenterijd tegenwoordig niet meer mogelijk is. Ik vrees dat deze jongen nu – de verontwaardiging van de maatschappij die alleen de buitenkant ziet kennende-  heel lang in een gevangenis had gezeten en dan? De maatschappij had zijn wraak gehad. En dan. Een nieuwe crimineel erbij. Ik heb ook een jaar maatschappijleer gegeven aan een middelbare school. De Stella Maris. Leuke school. De leerlingen hadden de leraar die ik verving voor een jaar buiten werking gesteld. Ik had ervaring met werkende jongeren. Vandaar uit wist ik dat je interessante programma’s moest brengen. Zo nodigde ik in een cyclus over criminaliteit en de rechtsstaat een oud beroepsinbreker uit. Geen bekende van mij. Hij zat in de reclassering en wilde absoluut het goede pad op. Ik herinner mij dat hij zo’n beetje aan het eind van zijn verhaal zei; jullie zijn allemaal 5 e jaars atheneum. Een aantal van jullie zullen later bazen zijn; zouden jullie een voormalige crimineel als ik, oud inbreker, aannemen. De potentiële bazen zeiden nee. Hij werd kwaad, niet gespeeld kwaad, maar echt. Hij zei: dan wens ik jullie toe, dat er later bij jullie ingebroken wordt. Hij liet de klas in verbijstering achter. Tsja. De schoolleiding vond het trouwens niet wenselijk dat ik allerlei figuren het klaslokaal liet betreden. Ze zeiden: we betalen jou toch voor die lessen. De verharding van het onderwijs was ingetreden. De centen werden geteld.

Met de trein ging ik naar Krakau, niet uit zuinigheidsoverwegingen, maar om diepere motieven. Daar werd het jaarlijks internationaliseringscongres van de EAIE gehouden. Nu ligt Auswitz dicht bij Krakau. Dat woelde voortdurend door mijn hoofd.  Ging ik erheen, ging ik er niet heen. Een ingewikkeld probleem. Deelde ik mijn ach en wee met de toeristen, wiens ouders in de oorlog de andere kant hadden opgekeken en nu de spijt kwamen betuigen van hun verwanten in het verleden, maar nog steeds niet door hebben dat de huurmoordenaars op weg zijn naar de volgende klus. Ik besloot toch te gaan, want het was mijn familie die op dat kerkhof lag. Ik zie nog precies hoe ik mijn kaartje kocht: retour Auswiyz bij een loket in het station van Krakau. De lokettist sprak slechts Pools en Russisch. Door een sissend geluid te produceren, maakte ik mijn reisdoel duidelijk. Natuurlijk niet!  Wel moest ik op zestien verschillende manieren het Poolse woord Oswichem uitspreken voor hij door had dat ik naar A. wilde. Ik voelde hoe mijn hele lichaam trilde bij het nemen van de hoge instap van de trein, alsof het mijn laatste reis was.  Onvergeeflijk zijn de grote mensen bezoekers in hun korte broeken. Het was inderdaad mooi weer. Maar op een kerkhof fiets je ook niet. Het meest onvergetelijke wat ik zag was de koffer met de naam Meyer Köln. Hij lag bovenop een stapel koffers in een hele grote vitrine. De naam van mijn Oma; het was mijn Oma niet. Het had wel mijn oma kunnen zijn. Moet die oorlog er weer bij.       Ja, die oorlog moet er bij. Want die heeft gedurende mijn hele loopbaan een rol gespeeld. Waarschijnlijk zelfs bepaald. Geen enkel gevoel voor autoriteit, geen enkel gelik naar boven. Internationalisering was in die zin wel een missie. Respect bijbrengen voor andere culturen. Een van de doelstellingen van de studentuitwisseling, het Erasmusprogramma is in feite nooit meer oorlog in Europa, in Europa. Ik herinner mij 1992-93. Toneelacademie. Wij kwamen bijeen en dat gebeurde zelden in deze Ivoren toren om stil te staan bij de gebeurtenissen buiten ons, maar dit betrof de oorlog in Joegoslavië, met name de belegering van Sarajevo, die ons bezig hield. Toen ik als kleine jongen een paar keer per jaar naar mijn grootouders reisde, reden wij door de tot puin gereduceerde steden Aken, Düren en Keulen. Dat heeft diepe indruk op mij gemaakt. Nog steeds als ik Duitsland bezoek zie ik in iedere stad de vele littekens van de oorlog ondanks of misschien moet ik wel zeggen dankzij het foeilelijke herstel. Eén ding was zeker; we hadden de oorlog achtergelaten en zoiets zou in Europa niet meer kunnen gebeuren.  Het was onvoorstelbaar dat wij door steden zouden lopen die na ons gebombardeerd en of beschoten zouden worden. En toch kwam het zover;  in 1972 waren Vicky en ik in Joegoslavië en wandelden door een nog ongeschonden Sarajevo, liepen over de oudste boog brug ter wereld in Mostar. Na ons gebombardeerd. Een omgekeerde wereld, de beschaving achter uitgehold. We hadden toch geleerd van 1940-45. We hadden toch geleerd van onze lafheid. Sbrenizna. Karremans. Ik was lang niet het obstinaatste type van de toneelacademie. Wat dat betreft was de concurrentie te groot, maar mijn verhaal over deze omgekeerde geschiedenis sloeg als een bom in bij het publiek, om in de juiste terminologie te blijven.                                              

Mijn eerste congres was naar Tampere. Ik vloog van Maastricht naar Schiphol, een ideale verbinding en vandaar naar Helsinki, dat vliegtuig zat trouwens nog niet v0or de helft vol,  als gevolg van  9/11. Het was in december 2011. Vervolgens ging het voort met de trein naar Tampere. Tsja waar is de tijd gebleven dat je met een sigaar en een glas bier in een restauratiewagen kon vertoeven en ook nog vooruitkwam. Wanneer je gaat is het trouwens Tampére , als je terug komt is het Tampere. Dat is het enige wat ik van het Fins onthouden heb; de klemtoon is altijd op de eerste lettergreep. De Finse keeper van VVV klinkt dus niet als Maenpa, maar als Ma en Pa. In Tampere geen bijzondere stad overigens, werd het congres gehouden in een Hogeschool. Het gebouw zelf was een bijzonder staaltje van moderne Finse architectuur. Gelukkig had ik mijn fototoestel bij me, analoog uiteraard en in de hal van deze Hogeschool schoot ik een foto van het plafond, dat geheel met spiegels was bekleed. Dat gaf een aardig effect vond ik. Toen ik thuis kwam bleek de EAIE een  fotowedstrijd te hebben. Ik stuurde mijn foto van het plafond op. Verder niets. Twee maanden later zei Mieke tegen mij; je staat in het EAIE blad. Bleek deze foto gepubliceerd te zijn en de vierde prijs te hebben gewonnen. Ik was vereerd en besloot het jaar daarop in Porto mijn best te doen de hoofdprijs te winnen. Dat was een digitale toen nog peperdure spiegelreflexcamera. Ik heb vier dagen lang mijn best gedaan de prijswinnende foto te maken. Ik stuurde zelfs een vergroting op van 18 x 24. Niets hoor. Ik heb geloof ik een beetje last van beginnersgeluk. Heeft misschien ook te maken met het feit dat ik niet kan reproduceren. Ik krijg dan een soort kortsluiting in de hersenen. Zo heb ik ook soms bepaalde dingen niet in de gaten. Dunnewijk, de eerste voorzitter van Zuyd- het is eigenlijk toch om over na te denken, dat je gaat fuseren Maastrcht en Limburg en dan laat je vervolgens iemand van buiten af de baas over je spelen,  maar goed dat schijnt gebruik te zijn, zij hield haar maidenspeech. Ik luisterde samen met Theo naar haar verhaal; Naast mij stond een voor mij onbekende man, maar niet voor Theo. Na afloop kraakte ik haar speech af en Theo en dat deed hij anders nooit begon mij tegen mijn schenen te schoppen en hoe harder hij schopte hoe harder ik die speech afkraakte. Vicky is dat wel van mij gewend dat ik duidelijke signalen gewoon niet zie of in dit geval voel. Wat bleek de derde man was haar echtgenoot. Achteraf denk ik dat de diepere reden was ons internationaliseringsbureau te verbannen naar de rand van Heerlen. Ik die voor mijn werk nooit Maastricht had hoeven te verlaten; die daar zelfs niet de Maas voor hoefde over te steken, ik moest naar Heerlen. Knarsetandend ging ik! Ik nam mij zelf wel voor files te vermijden. Oftewel er tussen half tien en tien uur te zijn; een goede gewoonte die ik daarna ook vast heb gehouden. Ik ging uiteraard per auto en genoot iedere keer van het landschap. Het is de mooiste autobaan van Nederland. Daarboven kreeg ik anderhalf jaar lang, zo lang duurde de Heerlense periode, reallocatiegelden en die waren meer dan kosten dekkend er vanuit gaande dat je een auto had. Eindelijk met de auto naar het werk en dan luisteren naar radio 1 heen en terug, dat was voldoende om alles van die dag te weten en het nieuws en alle actualiteitenprogramma’s van de tv kon je verder overslaan.  Radio is een fantastisch medium. Jammer dat we, laat ik voor mezelf spreken, er niet voor gaan zitten, tenzij we ons in een auto bevinden. Soms verzon iemand om je om half negen voor een vergadering uit te nodigen, waar je niet onder uit kon komen. Ik herinner mij nog de eerste keer. Tot mijn verbazing kwam ik letterlijk mijn wijk niet uit. Vervolgens stond ik op de Noorderbrug in de file. Een kwartier en dan verrassing 20 minuten in een kunstmatige file om…..in de garage van…de Hogeschool te komen. U hoort hier een fietser praten, maar toch ik heb een advies. Betalen daar komen we niet onder uit, maar laat de mensen bij het wegrijden betalen. We komen en masse maar we gaan niet en masse.

De werkplek waar ik moest zijn in Heerlen was een boerderij al moest je hoeve zeggen, met een kantoor waar ik minimaal twee keer per dag mijn hoofd stootte aan balken of deurlateien, maar achter die hoeve begon Zuid Limburg oftewel de kersentuin. Een eenvoudig houten hek stond slechts tussen mij en de kersen. Ik heb er heerlijk gewandeld. Ik heb er een gedicht over geschreven toentertijd: het is te lang om hier te declameren. Maar het staat in de editie van augustus 2007. Collega’s, Die hebt u toch nog. Karel van Rosmalen, de huidige collegevoorzitter komt er dan aan–hij noemt zich dan een echte peoplemanager.  En terecht, hij had hier willen zijn, maar was verhinderd, maar schreef een brief en ik citeer het einde. Ik dank je voor de inzet en gedrevenheid om internationalisering in brede zin handen en voeten te geven binnen Zuyd. Nu komt het:

We zullen het ingeslagen pad verder lopen! Die laatste zin bevalt me wel. Het is een belofte en het schept een verplichting, maar ook een beeld. Hij schrijft niet de ingeslagen weg, maar het pad. Bij een pad denk ik aan bossages en lopen associeer ik met piano. Het klink in ieder geval vriendelijk, menselijk.

In dat zelfde nummer -ik spreek nu even niet tot familie en vrienden-stond een artikel met de titel: benut eens het potentieel van 1300 medewerkers.  We hebben nu 1700! Hebben wij het potentieel van die 1300 niet voldoende benut of zijn we zo gegroeid.  

Ik was pas op de toneelacademie. Ik kwam van de werkende klasse af in een Ivoren toren terecht, waarin kunst en discipline heilig waren. Waar argumenten als zij heeft een moeilijke jeugd gehad of maatschappelijk gerelateerde thema’s uit den boze waren. Ik voelde me daarin geïsoleerd. Waarom had ik dan pedagogiek gestudeerd als de anamnese niet telde, waarom had ik dan sociale pedagogiek gekozen als de kunst en niets dan de kunst tot het allerheiligste werden verkozen en dan was kunst toentertijd Westerse kunst, geen Chinees theater Franklin, geen experimenteel theater Herman, Shakespeare, Ibsen en Tenessee Williams, tot ik een middag een gesprek had met Jan-Willem Overeem. Met die man kon ik praten, die begreep dat theater ook een maatschappelijke en sociale component had. Simpel gezegd: er is meer. Ik had er de hele nacht nog over nagepeinsd. De volgende dag op de dependance. De Lage Barakken. Er kwam een mededeling. Jan Willem Overeem is overleden. Dat kan niet. Gisteren nog meegesproken. We werden gevraagd allen, allen ook de conciërge naar de Lenculenstraat te komen voor een toelichting en een herdenking. De deur van Achter de barakken ging achter ons op slot. Sommige dingen vergeet je gewoon niet. Enkele maanden later. Ik gaf om half elf les aan de docentenopleiding toen ik Achter de Barakken een gesloten deur aantrof. Er was niemand te bespeuren. Het was geen zondag, geen feestdag, er was geen koningskind geboren. Niets van dat alles. Onverklaarbaar, dat kon maar één ding betekenen. Iemand van ons moest dood zijn. Een student.  Een collega. Ik fietste naar de Lenculenstraat en begon al mijn collega’s in volgorde van wenselijkheid voor dood te verklaren. Het bleek Manuel te zijn. De geniale pianist van de school. Hij was niet door mijn hoofd gegaan.

Over mijn sollicitaties heb ik het al gehad. Over een andere sollicitatie wil ik het nog even hebben. En wel de sollicitatie van Nicole, mijn jaren lange trouwe en goudeerlijke collega die nooit iemand een poot onder de stoelen wegzaagde, zoals een beetje collega toch geacht wordt te doen, niet dat ik dat ooit begreep. Ik zit ook niet zo in elkaar, al zeg ik het zelf. Bij het sollicitatiegesprek, dit is inmiddels legendarisch, stelde Nicole de vraag verpakt als eis: U rookt toch niet. Me bijna in mijn eigen speeksel verslikkend zei ik: nee, nee. Ik was net een maand daarvoor definitief gestopt. Dat definitieve dat definitief is. Ik vraag me nog altijd wel eens af, wat er gebeurd zou zijn als ik wel nog gerookt had of als ik de vraag als een impertinentie had beschouwd. Eerlijk duurt het langst en ik ben blij dat we elkaars wegen hebben gekruist. In een team werken waar later Tamara bijkwam, en ieder elkaar volledig vertrouwd, is een Godsgeschenk. Tamara kwam van de Hotelschool. De Hotelschool vond haar wel iets voor ons. Aangezien de hotelschool ons niet kende, vonden wij dat verdacht, bij Nicole en ik, zeker toen het zich nog eens herhaalde, kwamen bij ons gedachten als ze willen haar daar wel erg graag kwijt. Toen later Emilie, de directeur van onze dienst, het meer omkleed vroeg, hebben we het aangedurfd. En hoe het beviel. Het bevalt fantastisch. In ons team heerst de hoogste vorm van commitment, zijn nooit onderlinge spanningen en waar andere mensen met buikpijn op hun werk komen, kwam ik iedere ochtend als in een warm bad terecht. Heel recent las ik in een krant over samenwerking en succes de volgende leuze: het team is belangrijker dan de ideeën. Dat is het. Dat is wat ons zo sterk maakt. Ik spreek nog altijd in tt. Tegenwoordige tijd. En ik ben ervan overtuigd dat Sinnika mijn opvolgster ook met hen gaat versmelten. Ik dank Hogeschool Zuyd dan ook aan het ons geschonken vertrouwen en dat ze mij iedere maand mijn salaris betaalde, nooit niet, ook niet daarvoor. Gezien de huidige tijd is dat geen vanzelfsprekende zaak meer.

In het jaar 2000 had het heel anders met mijn loopbaan kunnen gaan. Met seththeater zaten we in het gebouw van de Stuers. Een voormalig vakbondsgebouw naast de academie van beeldende kunsten. Als anti-kraak. Een fantastisch groot gebouw, vol meubilair en andere zaken. In het begin ontdekten we iedere dag nieuwe ruimten. En natuurlijk was het koud, primitief en tochtig, maar het belangrijkste het gebouw en de mensen waren inspirerend. Zo inspirerend dat ik een plan maakte om van dit gebouw een grand café, annex theater voor seth. Met daarnaast ruimten te huur  voor creatieve ondernemers als grafici en edelsmeden. Voor dat grand cafe moest ik een ondernemer zien te vinden. Hans mijn buurman, die in de horeca zat vond in zijn netwerk een ondernemer die ik hier heel enthousiast voor wist te krijgen. Nu het gebouw nog kopen. Op een ochtend zaten we bij de eigenaar om een koopoptie te nemen.  Tsja zei de eigenaar en nu moet ik weer een naam noemen die hier al vaak is gevallen, een uur geleden heeft Jacques Giesen het gekocht voor de Hogeschool Maastricht. Verraad riep ik. Nou ja verraad. Ik was het zelf die mijn plan met groot enthousiasme aan hem had verteld. Sindsdien is het gebouw in gebruik door de buurman, de academie. De autonome kunstenaars, hadden allen een eigen atelier nodig. Dat was de reden dat het voor onze neus werd weggekaapt. Nu twaalf jaar later is de afdeling facilitaire dienst van Zuyd daar niet blij mee. Nu telt het aantal vierkante meters en de ABK heeft er veel te veel, volgens de huidige normen. Het  gerucht gaat dat hotel Kruisherengang het gebouw wil kopen en er via een soort brug der zuchten over de straat een verbinding met het klooster wil maken. Het waren mooie jaren voor sethehater. We stonden pro deo regelmatig ruimten aan derden af, onder andere de toneelacademie. Zo kwam er een productie van Johan Simons in de witte zaal. Zo noemden wij deze ruimte. Simons voerde een stuk van Büchner op de onvoltooide Woyzeck. Maar weet dat in Simons stukken altijd naakt voorkomt en dat wist de toenmalige studentenpastor en nu hulpbisschop De Jong alleen bij gerucht. U moet zich voorstellen in de Witte zaal was een bijna tot het plafond reikende zeer steile tribune gebouwd en helemaal daarboven zaten Vicky en ik met naast ons de studentenpastor. Voordat de voorstelling begon zei de pastor tot zijn kompaan: als er naakt in voorkomt, ga ik weg. Ik mag daar niet mee vereenzelvigd worden. De voorstelling begon met een kermisscène en daar huppelden reeds de eerste dames met geschoren kutjes het toneel op. Het hoofd werd rood en misschien nog veel meer. De pastor stond op, zijn kompaan volgde en stommelden met gevaar voor eigen leven tussen de volle tribunes naar beneden. Sommige details vergeet je nooit.

Sommige zaken hebben in je eigen beleving altijd bestaan. Voor mij gaat dat bijvoorbeeld op voor Tribunal. Het café hiernaast vierde in december zijn 50 jarig bestaan. 1962 . Ik kwam er voor het eerst; ik denk in 1964 om de vader van een vriend te verzoeken eens thuis te komen. Vanaf  1 januari 1967 kwam ik er frequent en voor eigen belang. Toen stond Tribunal toentertijd alleen bekend als Lou pas vijf jaar. Maar het al een mythe met heuse riten. Tot dat genootschap wilde je horen. Het nieuwjaars wensen was zo’n soort van rite. Wanneer je Lou persoonlijk een goed Nieuwjaar wenste bestond de kans dat je een relatiegeschenk kreeg, een relikwie. Als je helemaal wilde meetellen, moest je een soort kredietkaart hebben. Dat was een boekje, waarin Lou of Joke de consumpties aanturfde die je gebruikt had. Ik heb er kort één gehad, maar gaf die al snel terug, zo erg wilde ik nou ook weer niet meetellen. Het grootste moment kwam natuurlijk toen ik er Vicky leerde kennen. We schrijven het jaar 1969, juli. De dag precies weet ik niet meer. Tribunal was een etablissement waar iedereen kwam.  Het was van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat zo druk;  je kwam binnen met je handen omhoog en ging naar buiten met je handen omhoog.  Dat gebeurde trouwens al om één uur ’s nachts met de kreet: tijd voor de samenleving. Midden tachtiger jaren werd mij door de leiding van de toneelacademie gevraagd het eindexamenfeest te regelen. Over dat feest gingen in Maastricht grote verhalen, als je daar bij was geweest telde je mee(in bepaalde kringen natuurlijk)Een onderdeel daarvan was het eindexamenontbijt. Dat was nog exclusiever. Dat moest plaatsvinden na het feest om half zes in de ochtend bij…Tribunal. Dat moest met Lou, de eigenaar, geregeld worden. Ik heb dat twee keer mogen doen en dat ging als volgt: hij legde een arm over mij heen en begon te fluisteren. Hij sprak dan over al die verschrikkelijke acteurs die hij over de vloer had gekregen en die hun rekeningen nooit hadden betaald en sterker nog studenten aan wie hij geld had geleend om als een soort van vader hun nood te ledigen en hij noemde namen en bedragen met als hoofddader Ramses Shaffy. Daar moest ik eerst doorheen en dan konden we zaken doen.

Naast de eindexamenfeesten mocht ik ook samen met Stefan Stasse de opening van de verbouwde toneelacademie organiseren. U kent Stefan? Neen, hij is althans bekend van radio en tv; op radio 1 heeft hij al jaren een vast avondprogramma: het theater van het sentiment. Luister maar eens, hij heeft een prachtige warme stem en is de kampioen van de versprekingen. Een bijzonder sympathieke persoonlijkheid kortom, waarmee ik graag mocht samenwerken. Deetman, minister van onderwijs mocht de nieuwe academie openen. Het was de tijd van de invoering van de wet op de studiefinanciering, daarbij  verhoogde hij sterk de collegegelden Het gevolg grote demonstraties, ook in Maastricht. Toen de studenten roken dat Deetman naar Maastricht zou komen voor de opening van de toneelacademie, werd er hevig gedemonstreerd voor de deur van de school. Aan mij de eer dat was de afspraak om Deetman aan de deur te ontvangen en hem dan naar de directeur te brengen in de hal voor het officiële welkom. Door de demonstraties kon ik de deur niet opendoen en observeerde de toestand door het getraliede raampje. De zwarte dienstauto kwam aanrijden, Deetman stapte uit en werd onmiddellijk door studenten letterlijk belaagd. Twee stevige motoragenten pakten hem vast en als of het afgesproken was duwden ze hem door de mij snel geopende deur en Deetman viel in mijn armen. Ik heb nog nooit zo’n zielig mannetje mogen omklemmen. Hij bevond zich heel even helemaal alleen aangespoeld op een onbewoond eiland, maar het ministeriele wonder gebeurde. In de twintig meter die ik hem begeleidde vanaf de deur naar de directeur veranderde hij centimeter voor centimeter in een autoritaire gezagsdrager.  Ik probeerde hem later nog te spreken over hoe hij zich voelde en zo, maar hij zag me niet eens staan, ik was en bleef de armzalige portier in wiens armen hij toevallig gedreven was en ik dacht nog wel een band voor eeuwig gesmeed te hebben.

Op een van mijn eerste werkdagen bij de diensten liep ik met een dossier door de gang; ik kwam een collega tegen, die zei heel vriendelijk tegen mij heel goed altijd met een dossier door de gangen lopen, dat ziet er uit als werken; wat werd hier gesuggereerd. Ik kwam van de toneelacademie en daar gebruikten we iedere minuut, al was het maar om het met elkaar oneens te zijn. Het begrip doen alsof kenden we niet. Alles werd gedaan om een illusie te creëren, niet om een illusie te zijn. Ik had ook geen tijd voor alsof; ik had verdomme twee banen tegelijk, waarvan helaas één onbetaald. 

Ik had het ergens over beginnersgeluk. De eerste kindervoorstelling van seththeater hadden we drie achtereenvolgende zondagen geboekt in het Kumulustheater. De eerste week waren er zo’n 80 betalende toeschouwers. Dat was redelijk. De week daarop stond onze voorstelling op de voorpagina van het Zondagsnieuws. Ik wist hier niks van. Ik ging gewoon op weg naar Kumulus om alles in goede banen te leiden en voor de kassa. Het regende cats and dogs. Een half uur voor de aanvang begon zich een rij toeschouwers te vormen die in een kwartier tijd aangroeide tot bijna aan de voordeur over een afstand van 75 meter. Het was alsof alle ouders van Maastricht en omgeving hadden besloten op deze regenachtige zondagmiddag hun kinderen op toneel te trakteren. Ik schoot in een superstress. Ik had ’s ochtends nog tegen Vicky gezegd, altijd in voor hand en spandiensten; ik kan het makkelijk alleen af. Gelukkig sprong Fons Dejong bij, toen belast met de zaaltechniek en zei zonder een spier te vertrekken. We stoppen de hele zaal vol.    De trappen tussen de rijen met stoelen en voor de eerste rij werden nog met tientallen kinderen en ouders volgepropt. Tot het echt niet meer kon. Die mensen moesten we teleurstellen. Volgende week zelfde tijd zei ik nog. Mijn bedje leek gespreid. De volgende week waren er weer gewoon 80 tot 90 toeschouwers. De zon scheen, maar niet in het theater.

Als ik het geheel overzie, heb ik mijn loopbaan, ik spreek bewust niet over een carrière als in een Germaans epos door het lot, het toeval laten bepalen. Zo vulden zich de jaren met veel voortreffelijks en ook met veel lelijks- ik laat dit nu rusten. Gaandeweg wordt men steeds harmonischer en geïnteresseerder in het proces, het bezig zijn; niet het resultaat. Op de eerste klas HBS had ik een vriendje Herman heette hij. Hij had een spoorwegemplacement en daarom heen een grote maquette met de bekende Falkner miniatuurhuisjes en figuurtjes. Hij werkte er altijd aan. Niet als ik er was. We keken er alleen naar en fantaseerden er een hele wereld om heen. Na drie kwart jaar vroeg ik hem, Herman was een  intelligente jongen, wanneer is die maquette nou eindelijk af.  Nooit zei hij. Nooit.? Neen, zei hij, daar gaat het niet om. Het gaat niet om het af zijn, als het af is, is de lol er ook af.  Zo is het en zal het ook wel voortgaan, als het God behaagt.  Maandenlang hebben allerlei goedbedoelende adviseurs mij gewaarschuwd voor het gat. Dat gat moet wel heel diep zijn, want mijn hoofd zit helemaal vol. Vol met werk. Niet alleen met mijn eigen al geschreven en nog te produceren schrijfsels. Maar ook het schier eindeloze nog verder uit te pluizen werk van mijn vader, fotograaf. Dan spreek ik nog niet van mijn verborgen hobbys als postzegels verzamelen en ansichtkaarten maar alleen van het Vrijthof, en dan alleen van de straatzijden. Niet het plein, niet de kerken, niet in kleur, daar zijn er duizenden van en niet interessant. Nee, maar van die kaarten waar iemand langs onze winkel wandelt en je afvraag wie is dat en waarvan je weet dat je antwoord niet zult krijgen.

Wees niet bevreesd, de dagelijkse realiteit zorgt voor het evenwicht. Ik heb een vrouw, twee kinderen, vier kleinkinderen, een huis, een auto, twee grote tuinen, die of dat moet ik allemaal onderhouden en dan zwijg ik nog over mijn grootste passie: luieren. Die moet ik  zien te vertalen in wandelen, fietsen, reizen, lezen, films. en gelukkig ook nog tv kijken. Bij elkaar opgeteld is dat zo krank-zinnig, dat er maar een oplossing is, er de tijd voor nemen. En dan nog zullen er voldoende momenten zijn, dat ik als de geit twijfel tussen het verse gras en de baal hooi. En dan treft u mij achter de tv of krant. Of nog beter bij Tribunal met koffie en de krant.